Robin van Rijthoven

159 Nederlandse Samenvatting (Dutch Summary) A gerelateerd aan het aantal morfologische fouten. Semantiek bleek gerelateerd aan alle type fouten; kinderen met een breder en dieper semantisch netwerk maakten minder fonologische, morfologische en orthografische fouten. Kinderen met een beter verbaal werkgeheugen maakten dus minder fouten met spellingregels en kinderen met een breder en dieper semantisch netwerk waren dus beter met klankzuivere woorden en woorden die gewoon gekend moeten zijn in vergelijking met kinderen met een minder goed ontwikkeld semantisch netwerk. Bovenstaande uitkomsten laten zien dat hoe specifieker en overdadiger het semantisch netwerk is, des te beter kinderen zijn in lezen en spellen. In het geval van lezen gaat het daarbij om een indirecte relatie, dat wil zeggen dat het specifiekere en overdadigere semantische netwerk het fonologische netwerk uitdaagt of prikkelt om ook te gaan groeien. Het feit dat we geen directe relatie van semantiek op lezen vonden, sluit niet aan bij eerder onderzoek. Het zou kunnen zijn dat het voor kinderen met dyslexie -die nog aan het begin van hun leesontwikkeling staan- vooral gaat over het verklanken van woorden op basis van fonologie. Dat verklanken leunt vooral op fonologisch bewustzijn en benoemsnelheid. Voor spelling werd wel een directe relatie gevonden tussen semantiek en het aantal gemaakte fonologische, morfologische en orthografische spelfouten. Dit sluit wel aan bij eerder onderzoek en laat eveneens zien dat specifiekere en overdadige semantische netwerken tekorten in de fonologische netwerken gedeeltelijk kunnen compenseren. Naast onderzoek naar het reeds aanwezige en meer statische semantische netwerk werd de rol van semantiek ook vanuit een meer dynamische maat onderzocht; het verbaal leervermogen (meer hierover in hoofdstuk 5). Het verbaal leren (de groei in het kort onthouden van een lijst auditief aangeboden items) en consolideren (het langdurig vasthouden van deze auditief aangeboden items) van kinderen met dyslexie (n = 52) en typisch ontwikkelde kinderen (n = 36) werd gemeten en gerelateerd aan hun lees- en spellingresultaten. De fonologischematen en de statischemaat voor semantiek werden in dit onderzoek meegenomen als controlevariabelen. Uit het onderzoek kwam naar voren dat zowel voor kinderen met als zonder dyslexie verbaal leren niet gerelateerd is aan lezen, maar wel aan spelling. Het opslaan van deze (auditief aangeboden) verbale informatie lijkt dus bij te dragen aan de specificiteit en overdadigheid van het fonologisch netwerk en draagt daarmee weer bij aan de spellingontwikkeling. Uit onderzoek is bekenddat kinderen voor spellingmeer afhankelijk zijn vanhet fonologisch netwerk dan voor lezen en dat zou mogelijk de verschillen in uitkomsten tussen lezen en spellen kunnen verklaren. Dit bleek zowel voor kinderen met als zonder dyslexie het geval te zijn voor spelling en niet voor lezen. Hoewel deze factor dus voor kinderen met dyslexie compenserend kan werken, profiteren ook kinderen zonder dyslexie van

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw