Wim Gombert

181 SAMENVATTING Van “leren om te gebruiken” naar “gebruiken om te leren”? Langetermijne ecten van programma’s voor Frans waarbij taalstructuur centraal staat versus programma’s waarbij taalgebruik centraal staat. In 2018 signaleerden docenten Frans verschillende problemen die zij in Nederland in hun lespraktijk ervaren: een aanzienlijke vermindering van de lestijd in de afgelopen twee decennia, de toegenomen concurrentie van andere vreemde talen en andere vakken zoals exacte vakken en economie; de sterke afname van programma’s in het hoger onderwijs die Frans vereisen en het toegenomen belang van Engels, Wiskunde en Nederlands in het curriculum van het voortgezet onderwijs als gevolg van hun nieuw verworven status van kernvakken in het curriculum (zie Voogel, 2018). Hoewel de invloed van deze factoren niet kan worden ontkend, lijkt er meer aan de hand dan alleen deze externe factoren. Ondanks de oorspronkelijke bedoelingen is de praktijk van communicatief taalonderwijs overal ter wereld nog steeds gebaseerd op het aanleren van taalstructuur. Dit is zeker het geval in Nederland, waar docenten sterk a ankelijk lijken te zijn van (op taalstructuur gebaseerde) leerboeken. Twee decennia van onderzoek naar tweedetaalverwerving hebben echter aangetoond dat een aanpak waarbij het taalgebruik centraal staat (‘de taal gebruiken om deze te leren’) wel eens e ectiever zou kunnen zijn dan een aanpak waarbij de taalstructuur centraal staat (‘de taal leren om deze te gebruiken’). Dit proefschri bestudeerde de e ectiviteit van twee onderwijsprogramma’s voor het aanleren van Frans als een vreemde taal: een programma dat gebaseerd is op leergangen die in Nederland veel gebruikt worden waarbij de structuur van de taal centraal staat (het SB programma) en een programma dat gebaseerd is op een ‘Dynamic Usage-Based’-visie op het leren van een vreemde taal waarbij het gebruik van de taal centraal staat (het DUB programma). Beide programma’s hadden een lange looptijd (6 jaar) en alle vaardigheden werden getest om de e ectiviteit van beide programma’s te vergelijken. Om de ecologische validiteit te vergroten werd in deze studie gebruik gemaakt van toetsen die deel uitmaakten van het bestaande curriculum. Voor lezen en luisteren werden de resultaten op twee eindtoetsen (het centraal schri elijk eindexamen en de CITO luistertoets), beide ontwikkeld en gevalideerd door het CITO, gebruikt om beide programma’s te vergelijken. De productieve vaardigheden (spreken en schrijven) werden getoetst met behulp van vrije-responstoetsen die zijn ontwikkeld en gevalideerd om de productieve vaardigheden objectief te toetsen. De eerste studie hee overtuigend aangetoond dat de leesvaardigheid zich in beide programma’s even goed ontwikkelt. In het SB-programma is dit duidelijk te danken aan het feit dat de ontwikkeling van leesvaardigheid expliciet wordt nagestreefd:

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw