Hanna de Jong-Markus

198 Hoofdstuk 6 Afstand nemen, identificeren en erkennen: Leraren van orthodox-christelijke scholen over hun geloof en niet-/anders-gelovigen Omdat uit het vierde deelonderzoek (hoofdstuk 5) blijkt dat het stimuleren van ‘doorvragen’ vooral wordt toegepast bij interne religieuze diversiteit, wordt in het vijfde deelonderzoek de vraag gesteld hoe leraren aankijken tegen niet- of andersgelovigen en hoe dat zich verhoudt tot hun geloofsovertuiging. Daarnaast wordt in het publieke debat over burgerschapsvorming regelmatig gesteld dat tolerantie en sociale cohesie onvoldoende bevorderd kunnen worden op orthodox-religieuze scholen vanwege de homogene populatie op die scholen. Dat roept de vraag op wat er in orthodox-religieuze scholen over andersdenkenden wordt gedacht en onderwezen; een vraag die tot nu toe slechts in een paar empirische studies aan de orde is gekomen. Het is te eenzijdig om uitsluitend te kijken naar de denominatie van de school als je wilt vaststellen hoe er door leraren in orthodox-christelijke basisscholen wordt gedacht over niet-/andersgelovigen, want de opvattingen van leraren komen niet automatisch overeen met de formele identiteit van hun school. De onderzoeksvraag in deze deelstudie is daarom als volgt: Hoe kijken leraren in orthodox-christelijke basisscholen aan tegen andersdenkenden, en hoe kan dit worden gerelateerd worden aan hun opvattingen ten aanzien van het christelijk geloof? Niet- of andersgelovigen zijn daarbij gedefinieerd als iedereen die, vanuit het perspectief van de geïnterviewde leraren, een ander wereldbeeld heeft dan zijzelf. Er wordt ook gekeken naar de geloofsopvattingen van de leraren, omdat verondersteld wordt dat deze de professionele opvattingen en de onderwijspraktijk op een pedagogisch, didactisch en psychologisch niveau beïnvloeden. Omdat opvattingen worden geactiveerd door de context, wordt ook aandacht besteed aan de concrete ontmoetingen van leraren met niet- of andersgelovigen. De Nederlandse wet verplicht basisscholen om aandacht te besteden aan belangrijke religieuze stromingen in de samenleving en om kinderen respect bij te brengen voor verschilleninopvattingenvanmensen.Confessionelescholendoendat vaak inhet verlengde van hun eigen levensbeschouwelijke identiteit. Als het gaat om religieuze diversiteit en de soteriologische categorieën, betekent het monoreligieuze karakter van orthodoxchristelijke basisscholen meestal dat er sprake is van exclusivisme (alleen wie expliciet Christus als Redder belijdt, kan gered worden) en incidenteel van inclusivisme (Christus is betrokken bij het proces van verlossing, maar persoonlijke erkenning van Christus is niet nodig). Er wordt regelmatig gesteld dat niet- of anders-gelovigen in het exclusivisme en inclusivisme onvoldoende serieus worden genomen, terwijl het pluralisme dan als het beste uitgangspunt voor de interreligieuze dialoog of erkenning wordt gezien. Pluralisme

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw