Nanke Dokter

2 Stimuleren van schoolse taalvaardigheid bij rekenen beschreven: de inhoud waarover gesproken wordt ( field ), de communicatieve relatie tussen de sprekers ( tenor ) en de manier waarop de tekst wordt gestructureerd ( mode ) . Inhoudelijk kenmerkt schooltaal zich door een gevarieerde woordenschat met infrequente woorden, gebruik van informatierijke uitingen, expliciete verwijzingen naar tijd en plaats, en een hoge mate van abstractie. Communicatief kenmerkt schooltaal zich door haar gerichtheid op het overbrengen van informatie op een formele, objec- tieve manier. Vormelijk tot slot, kenmerkt schooltaal zich door het gebruik van com- plexe, samengestelde zinnen en door het gebruik van taalmiddelen waarmee samen- hang wordt aangebracht (zoals verwijswoorden en verbindingswoorden). Leerlingen die van huis uit niet vertrouwd zijn met schooltaal, zijn afhankelijk van leraren die laten zien hoe ze deze taal in de klas moeten gebruiken (Elbers, 2012). Op school moeten leerlingen inhouden leren met gebruikmaking van een taalregister dat ze nog niet beheersen (Schleppegrell, 2004). De leraar 1 speelt een prominente rol in het aanleren van die inhouden én in het tegelijkertijd aanleren van het schooltaal- register waarin die inhouden worden overgedragen. Het gedrag van de leraar is een invloedrijke factor voor leerlingprestaties (Hattie, 2009). Er is weinig empirisch onder- zoek naar de manier waarop leraren aandacht besteden aan schooltaalgebruik (Elbers, 2012). Tot nu toe is het onderzoek voornamelijk gericht geweest op de schooltaalinput van leraren en het effect van schooltaal op leerlingresultaten (Aarts et al., 2011; Demir- Vegter et al., 2014; Henrichs, 2010; Kleemans, 2013; Lagzhaoui, 2011; Leseman et al., 2009; Scheele et al., 2012; Smit, 2013; Snow et al., 1989; Uccelli et al., 2019). Dit onderzoek beoogt een aanvulling te zijn op het bestaande onderzoek naar het stimuleren van schooltaalontwikkeling op de basisschool. Bekend is dat de schooltaal- ontwikkeling van leerlingen wordt gestimuleerd door de leraar als deze zelf schooltaal gebruikt. Taalinput is een onmisbare bron voor het leren van het schooltaalregister (Demir-Vegter et al., 2014; Krashen, 1985; Tomasello, 2000). Het is hierbij van belang dat die input rijk is in zowel kwantiteit (Hart & Riley, 1995; Vermeer, 2001), als kwaliteit (Aukrust, 2007; Huttenlocher, Vasilyeva, Cymerman & Levine, 2002). Huttenlocher et al. (2002) ontdekten dat wanneer leraren in hun lessen meer schooltaalkenmerken op morfosyntactisch niveau gebruiken, hun leerlingen hierin een grotere ontwikkeling vertonen dan wanneer leraren minder complex taalgebruik hanteren. Aukrust (2007) toonde aan dat de hoeveelheid, complexiteit en diversiteit van het woordgebruik van de leraar voorspellende waarde heeft voor de woordenschatontwikkeling van zijn leerlingen. Ook uit het DASH-onderzoek bleek dat wanneer leraren van de groepen 1 en 2 veel schooltaalkenmerken op lexicaal en morfosyntactisch niveau gebruiken (lexicale diversiteit en samengestelde zinnen), de woordenschat en de lexicale diversiteit in het taalgebruik van hun leerlingen groter is (Demir-Vegter et al., 2014). Deze onderzoeken hebben echter slechts gedeeltelijk plaatsgevonden in de dagelijkse praktijk van leraren. Elbers (2012, p. 20) schrijft: 1 Waar ‘leraar’, ‘leerling’ of ‘student’ staat, worden zowel vrouwen/meisjes als mannen/jongens bedoeld. Voor de leesbaarheid van de tekst is ervoor gekozen alleen gebruik te maken van leraar/leerling/student/hij/zijn, tenzij er concrete individuen worden beschreven.

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0