Samenvatting 161 lek-integrator model (leaky integrator) dat de geschatte effectieve corticale activatie berekent op basis van de amplitude, frequentie pulsduur en de duur van de stimulatie. De gereproduceerde helderheid (R2 =0.950) en detectiedrempels (R2 =0.844) weerspiegelen adequaat empirische gegevens uit de klinische literatuur voor verschillende stimulatieparameters. Met behulp van een tweede lek-integratormodel dat de stimulatiegeschiedenis bijhoudt, reproduceert het model adequaat empirische gegevens uit de literatuur over herhaalde stimulatie (R2 =0.930). De simulator demonstreert realtime simulatie van maximaal 10.000 fosfenen. De resultaten van verschillende haalbaarheidsstudies tonen aan dat de simulator kan worden gebruikt in computationele optimalisatiepijplijnen, inclusief het end-to-end kader beschreven inHoofdstuk 4. Samengevat, de in dit hoofdstuk gepresenteerde simulator modelleert met succes de bevindingen uit een breed scala aan experimentele resultaten, waarmee een belangrijke stap wordt gezet richting realistische en dus klinisch bruikbare simulaties. Het model kan in realtime werken en gebruikt differentieerbare operaties, waardoor de simulator een werkbare optie is voor gedragsexperimenten met ziende proefpersonen, evenals machine learning frameworks. De simulator voldoet aan de behoeften van fundamentele, klinische en computationele onderzoekers die werken aan corticaal bionisch zicht. Hoofdstuk 6benadrukt verder de relevantie van het rekening houden met de menselijke biologie bij de optimalisatie van visuele prothesen en focust op de effecten van oogbewegingen. In tegenstelling tot natuurlijk zicht, dat voor een deel wordt aangestuurd met oogbewegingen, gebruiken de meeste prothese-ontwerpen een hoofdgemonteerde camera. Fosfenen zijn gekoppeld aan oogbewegingen (zoals een ’vliegje in je oog’). Het steeds meeverschuivende beeld leidt tot instabiele waarneming van de omgeving. Eerder onderzoek heeft gesuggereerd dat het registreren van oogbewegingen en softwarematige compensatie voor beeldverschuiving een mogelijke voordeel kan bieden. In twee afzonderlijke VR-experimenten met in totaal 42 ziende deelnemers worden de effecten vergeleken tussen een conditie mét oogbewegingscompensatie, een controleconditie zónder oogbewegingscompensatie en een onrealistische controleconditie met hoofdgestuurd zicht waarbij oogbeweginseffecten worden genegeerd. In onze simulaties bleek oogbewegingscompensatie de mobiliteits- en oriëntatieprestaties te verbeteren. Bovendien was de prestatie beter in de onrealistische controleconditie, ten opzichte van de andere twee condities. De resultaten van dit onderzoek geven aan dat de effecten van oogbewegingen in hoofdgestuurde prothesen belemmerend kunnen zijn voor complexe dagelijkse handelingen zoals bewegen en oriënteren. Het negeren van deze effecten in simulatieonderzoek kan overoptimistische resultaten opleveren in SPV-studies. Het opnemen van een compensatoir registratiesysteem voor oogbewegingen wordt sterk aanbevolen voor toekomstige gebruikers van hoofdgestuurde prothesen met een functioneel oculomotorisch systeem. Conclusie De studies in dit proefschrift tonen aan dat digitale simulaties kunnen worden gebruikt voor snelle en vroegtijdige evaluatie van visuele prothesen. De gepresenteerde empirische resultaten bieden een genuanceerd beeld van verschillende hardware- en softwarevereisten, zoals het aantal geïmplanteerde elektroden, de inlcusie van een oogvolgsysteem en
RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw