Renate van Keulen

91 Benaderingen en didactiek van het Nederlandse literatuurgeschiedenisonderwijs competentie. Ze kenmerken zich door een toenemende belangstelling voor de betekenis en vorm van teksten en kunnen meer persoonlijke afstand nemen van die teksten. Deze leerlingen begrijpen literaire werken met een gemiddelde complexiteit en kunnen deze ook interpreteren. Ook esthetische waardering voor literatuur is bij deze leerlingen aanwezig. Leerlingen die letterkundig lezen (niveau 5), hebben een uitgebreide literaire competentie en kunnen complexe literaire werken begrijpen. Ook hebben ze interesse in de betekenis van deze werken in een literair-historisch perspectief. Bij het lezen zijn zij in staat om hun subjectieve leeservaring terug te dringen. Leerlingen die academisch lezen (niveau 6), hebben een zeer uitgebreide literaire competentie en kenmerken zich door een sterke, intrinsieke belangstelling voor letterkunde en literatuur in het algemeen. Deze leerlingen zijn in staat om op allerlei manieren en niveaus zowel tekstinterne als -externe verbanden te leggen en vinden dat ook interessant. Daarnaast kunnen zij op een metaniveau over literatuur reflecteren. Het door Witte ontwikkelde instrument voor literaire ontwikkeling kon rekenen op veel belangstelling en werd in 2008 door de Expertgroep Doorlopende leerlijnen gebruikt om vier fundamentele referentieniveaus6 voor het lezen van fictionele, narratieve en literaire teksten op te stellen. Leerlingen met niveau 1F kunnen jeugdliteratuur belevend lezen, leerlingen met niveau 2F kunnen eenvoudige adolescentenliteratuur herkennend lezen, leerlingen met niveau 3F kunnen adolescentenliteratuur en eenvoudige volwassenenliteratuur kritisch en reflecterend lezen en leerlingen met niveau 4F kunnen volwassenenliteratuur interpreterend en esthetisch lezen (Bonset et al., 2012). Voor het lezen van oudere werken en het plaatsen van deze werken in de literatuurgeschiedenis, zouden leerlingen volgens de competentieprofielen niveau 5 moeten beheersen (letterkundig lezen). In de praktijk beheersen de meeste leerlingen in de bovenbouw van havo en vwo dit niveau niet. Uit het onderzoek van Witte (2008) naar de literaire ontwikkeling in de vierde klas van havo en vwo blijkt dat ruim de helft van de leerlingen leest op competentieniveau 1 of 2. Een bijkomend probleem is volgens Witte dat leerlingen in het begin van de bovenbouw geen chronologisch cultuurhistorisch kader hebben en daardoor de voorkennis missen om oudere teksten te begrijpen. Hoewel het competentieniveau toeneemt naarmate leerlingen meer lezen, zullen veel leerlingen in de bovenbouw van havo en vwo niveau 5 niet bereiken en dus volgens het model van 6 In het ‘Referentiekader doorlopende leerlijnen taal en rekenen’ (Bonset et al., 2012) is voor het hele onderwijs vastgelegd wat leerlingen moeten kennen en kunnen als het gaat om Nederlandse taal en rekenen. Er zijn vier fundamentele niveaus onderscheiden (niveau 1F t/m niveau 4F), waarbij de F staat voor fundamenteel. Voor de vier taaldomeinen, waaronder ook lezen, geldt dat leerlingen aan het einde van het basisonderwijs minimaal niveau 1F moeten beheersen, aan het einde van het vmbo niveau 2F, aan het einde van de havo niveau 3F en aan het einde van het vwo 4F.

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw