Renate van Keulen

86 Hoofdstuk 4 de vier typen docenten die Janssen (1998) beschreef terug tot twee: de leerlinggerichte en cultuurgerichte docent. Hij ontdekte dat een meer leerlinggerichte benadering een positief effect had op de leesfrequentie in het latere leven, terwijl een meer cultuurgerichte benadering daarop een negatief effect had. Het leesniveau van oud-leerlingen hing sterk samen met het aantal literatuurlessen dat zij hadden genoten. Op basis van deze bevindingen concludeerde Verboord dat de ontwikkeling naar leerlinggericht onderwijs gunstig is voor de leesfrequentie, maar dat dat door de inkrimping van het vak in mindere mate geldt voor het leesniveau. In schooljaar 2007-2008 werden enkele inhoudelijke en organisatorische veranderingen doorgevoerd in de Tweede Fase. Deze veranderingen zijn er volgens het ministerie op gericht om ‘binnen de bestaande opzet van de tweede fase zoveel mogelijk ruimte te scheppen voor eigen keuzes van scholen, en versnippering en overladenheid van het onderwijsprogramma tegen te gaan’ (Beter Onderwijs Nederland, 2010, De Wetten). De veranderingen moesten ervoor zorgen dat scholen meer ruimte kregen voor vaardigheidsonderwijs, zelfstandig en actief leren en vergroting van de samenhang tussen de vakken. Dit leidde ertoe dat de examenprogramma’s globaler werden en dat het aantal eindtermen gemiddeld met 80% daalde. Deze herziening betekende dat scholen weer wat meer zeggenschap kregen over de invulling van het literatuuronderwijs. In de exameneisen (zie Figuur 4.1) zijn drie subdomeinen onderscheiden: literaire ontwikkeling, literaire begrippen en literatuurgeschiedenis. Het domein literatuurgeschiedenis is een nieuwe toevoeging. Figuur 4.1 Eindtermen voor het literatuurprogramma op havo en vwo, geldend vanaf schooljaar 2007-2008 tot heden (Bonset et al., 2012) Domein E: Literatuur Subdomein E1: Literaire ontwikkeling 7. De kandidaat kan beargumenteerd verslag uitbrengen van zijn leeservaringen met een aantal door hem geselecteerde literaire werken. • Minimumaantal: 12 waarvan minimaal 3 voor 1880. • De werken zijn oorspronkelijk geschreven in de Nederlandse taal. Subdomein E2: Literaire begrippen 8. De kandidaat kan literaire tekstsoorten herkennen en onderscheiden, en literaire begrippen hanteren in de interpretatie van literaire teksten. Subdomein E3: Literatuurgeschiedenis 9. De kandidaat kan een overzicht geven van de hoofdlijnen van de literatuurgeschiedenis, en de gelezen literaire werken plaatsen in dit historisch perspectief.

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw