83 Benaderingen en didactiek van het Nederlandse literatuurgeschiedenisonderwijs door het onderzoek naar tekstervaringsmethoden van Dirksen (1995) werd opgenomen in het examenprogramma van de tweede fase (1998). De introductie van het leesdossier rechtvaardigt de conclusie dat in het literatuuronderwijs sinds de jaren 80 de leerling centraler is komen te staan, en er minder aandacht kwam voor de cultuurhistorische benadering. Ook in de huidige eindtermen van vmbo, havo en vwo is nog altijd opgenomen dat leerlingen beargumenteerd verslag uit moeten brengen van hun leeservaringen. Het leesdossier is sinds 2000 niet meer verplicht, maar wordt nog wel op de meeste scholen gebruikt (Oberon, 2016). Ook het onderzoek van Verboord (2003) laat zien dat het literatuuronderwijs in de periode van 1975 tot 2000 steeds meer op de leerling werd afgestemd, en dat er minder ruimte kwam voor traditionele literatuuropvattingen waarin kennis over auteurs uit de literaire canon centraal stond. 4.2.6 Benaderingen in de praktijk De discussie over de doelen van het literatuuronderwijs werd vooral gevoerd in de vakliteratuur, maar dat betekende niet automatisch dat docenten in de praktijk die discussie op de voet volgden en hun onderwijs conform de voorgestane benaderingen inrichtten. Volgens Janssen (1998) en Verboord (2003) is tot eind jaren tachtig te weinig empirisch onderzoek verricht naar benaderingen van literatuuronderwijs of naar leeropbrengsten van deze benaderingen om daadwerkelijk iets over de praktijk te kunnen zeggen. Om de lespraktijk in kaart te brengen voerde Janssen (1998) een uitgebreid onderzoek uit naar het literatuuronderwijs, waarin ze onderzocht hoe literatuur onderwezen wordt in de bovenbouw van havo en vwo, wat de doelstellingen ervan zijn en wat leerlingen ervan opsteken. Janssen vroeg zich af of er in de praktijk van het literatuuronderwijs Nederlands sporen te vinden zijn van de vier typen benaderingen die in de vakliteratuur worden onderscheiden: cultuurhistorisch, tekstgericht, contextgericht en lezersgericht. Op basis van vragen aan docenten naar hun doelstellingen en werkwijze bleek het mogelijk vier docentprofielen te onderscheiden die van elkaar verschillen in de manier waarop zij hun literatuurlessen vormgeven en in de keuze van teksten. Centraal in deze profielen staan respectievelijk de begrippen ‘culturele vorming’, ‘literairesthetische vorming’, ‘maatschappelijke vorming’ en ‘individuele ontplooiing’. Deze profielen komen volgens Janssen overeen met de vier benaderingen of definities van het vakgebied die in de vakdidactische literatuur worden onderscheiden. De doelstelling culturele vorming (48%) bleek het meest populair onder docenten in de periode van het onderzoek, gevolgd door individuele ontplooiing (25%), maatschappelijke vorming (12%)
RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw