Renate van Keulen

82 Hoofdstuk 4 strijd tussen een cultuurhistorische stroom en een pedagogisch georiënteerde stroom (Kinkenberg & De Vroomen, 1988; Van de Ven, 1990; De Vriend, 1996; Slings, 2000). Een bekende pleitbezorger voor het centraal stellen van persoonlijke leeservaring en het leesproces van de leerling was W. A. M. de Moor. De lezersgerichte benadering die De Moor vertegenwoordigde, wordt in verband gebracht met de receptie-esthetica, een onderdeel binnen de literatuurwetenschap dat in de jaren zestig ontstond. De receptieesthetica richt zich op de wijze waarop een tekst of kunstwerk door hoorder, lezer of kijker wordt ontvangen (Witte, 2008; Dirksen, 1995). Receptie staat voor de wijze waarop de lezer het werk begrijpt, opvat en erop reageert. In het literatuuronderwijs komt deze benadering erop neer dat de literaire tekst vanuit het standpunt van de lezer wordt onderzocht (Dirksen, 1995). De opkomst van de lezersgerichte benadering wordt door Dirksen (2007) gezien als een reactie op de literatuurbenaderingen die vooral de nadruk legden op auteurs en teksten. Op basis van de lezersgerichte benadering koos Drop (1983) voor de herziene versie van zijn schoolboek Indringend lezen de titel Inlevend lezen. Daarnaast verscheen het proces- en lezersgerichte schoolboek Over-lezen van Segers (1984). Deze boeken werden gebruikt op scholen, maar verdrongen de cultuur- en tekstgerichte lesboeken niet van het toneel. In een lezing die verscheen in Spektator gaf Flippo (1986) een beeld van het literatuuronderwijs in de bovenbouw in deze periode, waarbij hij zich grotendeels baseerde op de literatuurmethoden die destijds in gebruik waren. Flippo gaf aan dat het tekst- en auteursgerichte Lodewick, Literatuur. Geschiedenis en bloemlezing het meest werd gebruikt, gevolgd door Het spel en de knikkers (eveneens een literatuurgeschiedenis). Het lezersgerichte Indringend lezen kwam op de derde plaats. Flippo concludeerde: ‘Er is in het literatuuronderwijs in het algemeen de laatste jaren niet zo heel veel veranderd. Misschien heeft er een zekere verschuiving van accenten plaatsgevonden, maar het feitelijk gegeven onderwijs is overwegend literatuurhistorisch en/of structuralistisch-analytisch van aard.’ Hoewel in de didactische literatuur in de jaren tachtig met name nadruk werd gelegd op de proces- en lezersgerichte benadering van het literatuuronderwijs, waren de gebruikte lesboeken – op Indringend lezen na – nog altijd voornamelijk cultuurhistorisch van aard. In 1989 verscheen zelfs een nieuwe cultuurhistorische methode: Nederlandse literatuurgeschiedenis, bloemlezing en theorie van J.A. Dautzenberg. Deze methode werd populair en wordt in een nieuwe druk nog altijd gebruikt voor het literatuurgeschiedenisonderwijs. Toch had de lezersgerichte benadering een grote invloed. In de loop van de jaren 90 werd die nog groter, toen het door De Moor geïnitieerde leesdossier, inclusief leesverslag, leesautobiografie en balansverslag mede

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw