Renate van Keulen

81 Benaderingen en didactiek van het Nederlandse literatuurgeschiedenisonderwijs lesgeven bij een contextgerichte benadering veel minder gericht is op kennisoverdracht dan bij de historisch-biografische en structuuranalytische benadering. Leerlingen moeten zelf verbanden leggen tussen tekst en maatschappij, en hun eigen inbreng is sterk bepalend. De contextgerichte benadering vond minder navolging dan de structuuranalytische methode die in dezelfde tijd opkwam en was in de jaren zeventig slechts beperkt terug te zien in de didactische literatuur. Oostdam en Witte (1994) constateren dat methodeschrijvers er niet voor kozen om het leggen van verbanden tussen heden en verleden expliciet in de schoolboeken op te nemen. Toch heeft de komst van de benadering wel degelijk invloed gehad op het literatuuronderwijs. Met name bij het literatuurgeschiedenisonderwijs wordt het leggen van verbanden tussen teksten en hun historische context veelvuldig toegepast om leerlingen te helpen de inhoud van die teksten te begrijpen. Vanaf eind jaren tachtig verscheen meer didactische literatuur over de relatie tussen teksten en hun historische context (o.a. Van Assche, 1988; Geljon, 1994; Slings, 2000; 2007; Bax & Mantingh, 2019). Slings (1997) introduceerde met Karel en Elegast de serie Tekst in context. In deze serie zijn canonieke historische teksten voorzien van historisch-sociologische achtergrondinformatie. Het idee achter de serie is dat leerlingen die onvoorbereid en zonder begeleiding worden geconfronteerd met historische literatuur stuk dreigen te lopen op barrières die ontstaan door de taal, de vormgeving en de sociaalhistorische context van die literatuur (Slings, 2007). Volgens Slings helpt het historisch-sociologische uitgangspunt leerlingen teksten beter te plaatsen en te begrijpen in samenhang met maatschappelijke en artistieke achtergronden. Hoewel de zichtbaarheid van de contextgerichte benadering in lesboeken en didactische literatuur relatief klein is, heeft deze benadering met name in het literatuurgeschiedenisonderwijs veel invloed gehad en volgens Slings (2007) en Van Gemert (2002) tot nieuwe kansen geleid. 4.2.5 Cultuurhistorisch versus lezersgericht literatuuronderwijs Vanaf de helft van de jaren zeventig van de twintigste eeuw stonden in het Nederlandse onderwijs emancipatie en autonomie van de leerling steeds meer centraal (Ten Brinke, 1976). Het onderwijs moest van leerlingen autonome, mondige en kritische burgers maken. Wellicht heeft dit ertoe geleid dat er in vakdidactische publicaties steeds vaker openlijke kritiek kwam op de cultuurhistorische benadering van het literatuuronderwijs en werd gepleit voor een meer leerlinggerichte benadering. In de vakbladen voor leraren en in de media werd een discussie gevoerd die betiteld kan worden als een ideologische

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw