Renate van Keulen

77 Benaderingen en didactiek van het Nederlandse literatuurgeschiedenisonderwijs In de loop van de negentiende eeuw ontstond steeds meer belangstelling voor de opvoedende waarde van literatuuronderwijs (Slings, 2000; Hulshof et al., 2015). Er kwamen meer literatuurgeschiedenissen, bloemlezingen en leerboeken waarin literatuur specifiek werd opgenomen. In 1852 kwam een bloemlezing Oud Neerlandsch rijm en onrijm in omloop, met fragmenten uit middeleeuwse teksten. Rond 1863 waren er volgens Slings (2000) zo’n vijf verschillende literatuurgeschiedenissen voor het onderwijs verkrijgbaar, allemaal startend bij de middeleeuwen. 4.2.2 De geschiedenis van het literatuurgeschiedenisonderwijs In 1863 werd de wet op het middelbaar onderwijs vastgesteld, de zogenaamde M.O.- wet 1863. Tot het middelbaar onderwijs werden vanaf dat moment de burgerscholen, hogereburgerscholen en middelbare meisjesscholen gerekend. Deze scholen vervingen de Franse scholen (Koops, z.d.). Op de gymnasia, die de Latijnse scholen in de negentiende eeuw vervingen, bleven de teksten uit de oudheid een belangrijke rol spelen (Dirksen, 2007; Hulshof et al., 2015). Op de Hogereburgerschool (H.B.S.), die uitgroeide tot een van de belangrijkste vormen van voortgezet onderwijs, werd ook literatuuronderwijs ingevoerd, met als doel bij te dragen aan algemene vorming van de leerlingen (Hulshof et al., 2015). Het aantal leerlingen dat in aanraking kwam met literatuuronderwijs, nam daarmee sterk toe. Over de doelen van literatuuronderwijs werd eind negentiende eeuw al geschreven in de vaktijdschriften Taal en Letteren en Het Schoolblad. In deze tijdschriften zetten verschillende auteurs zich fel af tegen de nadruk op grammatica in het literatuuronderwijs. Ze keerden zich tegen het aanleren van gestandaardiseerd taalgebruik, volgens klassieke letterkundige normen. Het literatuuronderwijs moest volgens hen minder voorschrijvend zijn; leerlingen zouden vooral inzicht moeten verwerven in taalgebruik door eigen waarneming. Bovendien moest de leerstof zich volgens de tegenstanders van de nadruk op grammatica en klassieke literatuur beperken tot de letterkunde van de eigen eeuw (De Moor, 1986; Hulshof et al., 2015). In 1909 deed een nieuwe ontwikkeling haar intrede toen de Nijmeegse H.B.S.- directeur en docent Nederlands Martinus Poelhekke zijn leerboek Woordkunst uitbracht. In dit boek was de literatuuropvatting van de Tachtigers leidend, wat al duidelijk wordt in de openingszin: ‘Kunst is het maken van mooie dingen.’ Volgens Meeuwissen (2013) was Poelhekke een idealist, die zich geroepen voelde zijn medemensen, dus ook zijn leerlingen, de ogen te openen voor het schone en het verhevene in het leven.

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw