76 Hoofdstuk 4 De literatuur op de Latijnse scholen stond in die tijd dus vooral in dienst van het oefenen met grammatica. Bovendien was alle literatuur in het Latijn. Op de Latijnse scholen bestond volgens Hulshof et al. (2015) geen aandacht voor historische of contemporaine Nederlandse literatuur. Naast de Latijnse scholen ontstonden in de zeventiende eeuw Nederduitse scholen die gericht waren op het aanleren van basisvaardigheden als lezen en schrijven, Franse scholen waar naast die basis ook Frans werd gegeven en diverse particuliere scholen, zoals de Kweekschool voor de zeevaart. Ook werden er scholen opgericht voor kinderen uit de lagere sociale klassen, zoals leer- en fabrieksscholen (Kalsbeek, 2022). Op al deze scholen was geen aandacht voor letterkunde, hoewel bij het leesonderwijs op de Nederduitse en Franse scholen wel teksten werden gebruikt (Hulshof et al., 2015). Aandacht voor Nederlandse letterkunde in het onderwijs kwam er pas vanaf de negentiende eeuw (Slings, 2000). Die aandacht nam toe toen het Nederlands vanaf 1815 de officiële voertaal werd in het onderwijs. Overgeleverd uit die tijd is de Beknopte geschiedenis der Nederlandsche letterkunde van Matthijs Siegenbeek (1826), die hij schreef voor zijn studenten aan de Leidsche Hogeschool. De oudste schoolliteratuurgeschiedenis is Aanleiding tot de kennis der letterkundige geschiedenis der Nederlanden van Derk Buddingh (1825). Buddingh geeft in zijn voorwoord het doel van zijn boek als volgt weer: ‘Dat men den jongelieden vroegtijdig hoogachting inboezemt voor onze verdienstelijke vaderlandsche mannen, in alle vakken van geleerdheid, is zeer loffelijk; maar het is eene andere zaak, dat men hun een systema geeft van zoo vele personen en zaken, hetwelk ons voorkomt boven het begrip van dien teederen leeftijd te zijn. Naar ons oordeel wordt hetzelfde doel beter bereikt, door jongelieden van tijd tot tijd bekend te maken met het leven dier mannen, gelijk hetzelve in de werkjes der Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen en andere stukjes is opgesteld. Zoo iets lezen zij met genoegen, en het blijft hun bij; daardoor worden zij van zelf en met het toenemen der jaren ongevoelig opgewekt, om de geschriften dier mannen, welke onder hun bereik vallen, te leeren kennen.’ Buddingh stelt een biografische methode voor, waarbij jongeren geen feiten leren, maar kennismaken met het leven van de ‘verdienstelijke vaderlandsche mannen’. Dit spreekt hen meer aan en zal op termijn leiden tot belangstelling voor teksten uit de literatuurgeschiedenis. Afgaand op het citaat zag Buddingh onderwijs in de Nederlandse letterkunde in de beginjaren niet alleen als middel voor culturele opvoeding van de burger in een nationale staat (Hulshof et al., 2015), maar vond hij dat het ook andere, meer lezersgerichte doelen had.
RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw