Renate van Keulen

175 Vier perspectieven op De donkere kamer van Damokles Hermans laat in De donkere kamer van Damokles volgens Kieft een ander beeld zien dan het heersende goed-fout beeld. Volgens Brems (2006) worden in De donkere kamer van Damokles de grenzen tussen schuld en onschuld, waarheid en bedrog helemaal weggevaagd en illustreert het boek Hermans’ visie op de werkelijkheid, waarin sprake is van zinloosheid, verwarring, chaos en verveling. Oorlog en bezetting zijn volgens Brems (2006, p. 25) ‘situaties bij uitstek om die opvatting te demonstreren’. Ook in andere kritieken wordt vaak de nihilistische en anti-moralistische strekking van het boek benadrukt. Zo schrijft Fagel (1971) in zijn recensie bijvoorbeeld: ‘Hermans heeft zijn thema van schuld en onschuld tot in de details in zijn verhaal verweven. Als de foto die Osewoudt van hemzelf en Dorbeck heeft gemaakt niet blijkt te bestaan, vallen zwart en wit, schuld en onschuld, bestaan en niet bestaan, definitief samen. Er is geen uitweg.’ Volgens veel critici (o.a. Oversteegen, 1958; Janssen, 1983; Brems, 2006) is voor Hermans de lastige grens tussen goed en fout en schuld en onschuld in tijden van oorlog het ideale decor voor de verbeelding van het idee dat er geen waarheid, geen werkelijkheid is. Die context van chaos en onzekerheid sluit volgens Otterspeer (2012) aan bij het nihilistische wereldbeeld dat Hermans in zijn boeken en in interviews expliciet uitdroeg. In De donkere kamer van Damokles zien we dit wereldbeeld terug. Osewoudt is slachtoffer van de chaos. Alles wat hem overkomt, lijkt te gebeuren zonder dat hij er zelf veel grip op heeft. Aan het einde van de roman is er sprake van ontluistering. Osewoudt heeft het gevoel dat hij het juiste heeft gedaan, maar wordt niet als held onthaald – integendeel. In de zaak Osewoudt hebben alle betrokkenen een visie op de verdachte waar ze zelf belang bij hebben. Hermans komt op dit gegeven volgens Otterspeer (2012, p. 58) in interviews vaak terug. Zo vertelde hij in een interview in De Vlaamse Gids (Roggeman, 1978) over zijn bevindingen bij het lezen van de verslagen van de Enquêtecommissie over het Englandspiel, die hij bestudeerde als inspiratiebron voor De donkere kamer van Damokles: ‘Ik vond dat buitengewoon intrigerend, al die verklaringen van die mensen, van parlementsleden, van generaals, van ex-ministers, van spionnen, van verzetslieden enz., die soms de meest fantastische verhalen hadden. Die verhalen waren dikwijls volstrekt met elkaar in strijd, zodat daarna de slotsom was, van ja, nou heb ik al duizenden pagina’s gelezen, maar nu weet ik nog niet precies hoe het allemaal in mekaar zat.’

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw