Renate van Keulen

170 Hoofdstuk 7 van de theorie van Stanzel binnen de externe vertelsituatie een auctoriaal, personaal of afgezwakt auctoriaal perspectief. Een auctoriale verteller verwijst expliciet naar zichzelf, en een personale verteller laat zijn eigen aanwezigheid impliciet. Bij het afgezwakt auctoriaal vertellen is sprake van een tussenvorm. De donkere kamer van Damokles heeft een verteller wiens aanwezigheid impliciet blijft, al neemt deze verteller, zoals verderop in deze paragraaf zichtbaar wordt, de ene keer meer afstand van de gebeurtenissen dan de andere. Dat sluit aan bij de nuancering van Van Boven en Dorleijn dat binnen de onderscheiden categorieën ook weer diverse varianten mogelijk zijn. Het Algemeen Letterkundig Lexicon (2012c, Personale vertelwijze) definieert de personale vertelwijze als ‘een vertelvorm waarin het vertelperspectief ligt bij één of meer personages van de tekst over wie in de derde persoon wordt verteld.’ Ook volgens deze definitie wordt in De donkere kamer van Damokles een personale vertelwijze gehanteerd. Net als Van Boven en Dorleijn benadrukt het Algemeen Letterkundig Lexicon dat er variaties mogelijk zijn in de vertelsituatie. Het is volgens het lexicon zelden zo dat een tekst uitsluitend personaal verteld wordt: ‘Vrijwel steeds zullen ingrepen van de verteller herkenbaar zijn, bijvoorbeeld in samenvattingen van gebeurtenissen, typeringen van personages en verdichtingen van tijd.’ Ook bij De donkere kamer van Damokles zijn onderbrekingen zichtbaar in de personale vertelsituatie. Soms mengt de verteller zich in het verhaal, bijvoorbeeld om een omgeving te beschrijven: ‘Zo nauw is de straat, dat de tramsporen naar elkaar toekruipen en over elkaar heen gaan liggen. Nooit kunnen twee trams elkaar passeren in het centrum van het dorp.’ (p. 5). Bij deze omschrijvingen gebruikt de auteur de tegenwoordige tijd. Dat gebeurt volgens Janssen (1983) met het doel een werkelijkheidssuggestie te scheppen. Soms neemt de verteller minder afstand, bijvoorbeeld wanneer Osewoudt zijn dode kind bekijkt in de Emmakliniek: ‘De ogen waren gesloten in een uitdrukking van peilloze treurigheid, alsof het kind nog juist in de gelegenheid geweest was er verdriet van te hebben dat het niet zou leven.’ (p. 217) of wanneer Osewoudt na het laten mislukken van de films zelf een Leica gaat kopen om er willekeurige Duitse militaire objecten mee te fotograferen en de verteller invult dat dit ‘uitgelegd zou kunnen worden als een wanhoopsdaad’ (p. 30). De personale vertelsituatie in De donkere kamer van Damokles heeft voor de lezer volgens Janssen (1983) twee belangrijke implicaties. Samen met Osewoudt zit de lezer gevangen in een beperkte blik op de gebeurtenissen in de roman. De lezer kan de informatie niet verifiëren en moet Osewoudt bovendien volgen, ook als die tijdens de verhoren vastloopt. Ook de lezer kan niets bewijzen, en wordt geconfronteerd met de onkenbaarheid van de werkelijkheid; een thema dat de lezer volgens Janssen (1983, p. 52) ‘in de schoenen wordt geschoven.’ Een tweede implicatie is volgens Janssen dat het voor de lezer niet lijkt alsof een subjectieve verteller het verhaal vertelt, maar alsof het

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw