Renate van Keulen

167 Vier perspectieven op De donkere kamer van Damokles in de spiegel fotografeert: ‘Osewoudt hield de sluiter ingedrukt met een gevoel van extase: hij dacht: nu ben ik eindelijk compleet, al is het maar op een foto.’ (p. 270) Volgens Janssen (1983, p. 48) vertegenwoordigt Dorbeck als dubbelganger een deel van Osewoudts persoon en daarmee een aantal van zijn onbewuste wensen: ‘Dorbeck symboliseert de verborgen actieve en agressieve kanten van de passieve Osewoudt, hij is degene die de laatste graag zou willen zijn.’ De ontmoeting met Dorbeck is voor Osewoudt een lichtpuntje in zijn eentonige leven. Eindelijk kan hij een rol spelen die hij voor zichzelf altijd al wenste, met Dorbeck als zijn lichtend voorbeeld. Janssen noemt nog een functie van het dubbelgangersmotief in de roman: de uiterlijke gelijkenis verklaart Osewoudts houding ten opzichte van Dorbeck. Het dubbelgangerschap maakt het volgens Janssen aannemelijk dat Dorbeck Osewoudts superego kan representeren. Dorbeck is als dubbelganger volgens Janssen (1983, p. 29) de actieve, agressieve kant van de passieve Osewoudt: ‘De daden die hij in opdracht of in de geest van Dorbeck verricht, moeten hem een identiteit verschaffen.’ Als Marianne Osewoudts haar verft, is die identiteit ook daadwerkelijk zichtbaar en voelt hij zich meteen een ander mens, ondanks dat hij weet dat hij dit niet is. Dit komt tot uiting als hij Marianne vertelt dat hij bang is dat ze eigenlijk verliefd is op Dorbeck en niet op hem. Een andere functie van Dorbeck als dubbelganger is volgens Janssen (1983, p. 48) het zorgen voor verwarring: ‘zo is hij een bijdrage tot de demonstratie van de onkenbare chaos van Osewoudts bestaan.’ Het dubbelgangersmotief sluit op deze manier aan bij lezing van de roman op psychologisch niveau en op filosofisch niveau. Meijer (2023) onderzocht voor haar boek Radeloze helden mannen in de film en de literatuur die worstelen met het mannelijkheidsideaal. Osewoudt is daar volgens haar een voorbeeld van, met zijn baardeloze gezicht en hoge stem. Dorbeck blijkt volgens Meijer niet te bestaan, maar is het mannelijkheidsideaal van Osewoudt. Ook Betlem (1966) zag Dorbeck als puur psychologische dubbelganger. Hij analyseert alle de gegevens over de jeugd van Osewoudt in de roman en betoogt op basis daarvan dat Dorbeck geschapen is door Osewoudt en dus alleen bestaat in zijn hoofd: ‘een ander, maar een deel van Osewoudts eigen Ik: zijn ik-ideaal.’ (Betlem, 1966, p. 286). Hoewel Betlem (1966, p. 290) ook schrijft: ‘In hoeverre hij dan volledig hallucinatie is of een literaire personificatie wordt, kan ik niet uitmaken,’ geeft hij meerdere argumenten voor de ‘hallucinatietheorie’. Betlems interpretatie komt overeen met de visie van psychiater Lichtenau in de roman, die Osewoudt het advies geeft om zich ontoerekeningsvatbaar te laten verklaren: ‘Ik zal zeggen dat je zelf heilig in het bestaan van Dorbeck geloofd hebt. Dorbeck is niets anders geweest dan de personificatie van bepaalde strevingen in je eigen ziel. Ik zal zeggen

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw