166 Hoofdstuk 7 roman die dit bestaan in twijfel trekken, waardoor de lezer op een verkeerd spoor kan worden gezet. Smulders (1983) legt dit uit als bewuste misleiding van de lezer. Ook Otterspeer (2012, p. 20) spreekt van misleiding: Hermans wilde volgens hem ‘als een ‘tumor’ in het brein van de lezers doordringen.’ In paragraaf 7.5.2 (het individueel perspectief) ga ik verder in op de misleiding van de lezer in De donkere kamer van Damokles. Inzichten Alle lezers, op welk niveau zij de roman ook lezen, zullen zich afvragen hoe het zit met Dorbeck, maar geen pasklaar antwoord kunnen geven. De goede lezer weet volgens Marres (1996) dat Dorbeck bestaat (of bestaan heeft). Wel wordt het voor die lezer de vraag wie Dorbeck precies is, omdat er sprake is van veel onduidelijkheid. Inzichten op het gebied van de betekenis van de roman zouden volgens de theorie gericht moeten zijn op de reden waarom de roman leidt tot de vraag of Dorbeck bestaat en de reden waarom het antwoord uitblijft. Leerlingen zouden het inzicht kunnen verwerven dat de waarheid over Dorbeck niet te achterhalen is en – een stap verder – een inzicht over de reden hiervan, namelijk de manier waarop het verhaal verteld wordt. De auteur geeft in het eerste deel van de roman geen reden om te twijfelen aan de gebeurtenissen, maar in het tweede deel wel, waardoor lezers aan het twijfelen worden gebracht over alles wat zij daarvoor gelezen hebben. Nog een stap verder zouden leerlingen het meer filosofische inzicht kunnen verwerven dat de roman aantoont dat de waarheid überhaupt niet kenbaar is, dat de kwestie Dorbeck symbool staat voor het wereldbeeld dat in de roman wordt gegeven: de mens leeft in een onkenbare werkelijkheid, waarin chaos overheerst. Dubbelgangersmotief In de roman maakt de lezer veelvuldig kennis met dubbelgangers en valse identiteiten. Met name de sterke gelijkenis tussen het uiterlijk van Osewoudt en Dorbeck is een belangrijk gegeven. Zelfs de namen hebben iets met elkaar gemeen, constateert Osewoudt bij de eerste ontmoeting: een dubbele medeklinker aan het eind (ck en dt). Osewoudt en Dorbeck zijn even lang en hebben volgens de beschrijvingen in de roman een identiek gezicht, maar Dorbeck is met zijn zwarte haar en baardgroei de mannelijke versie van Osewoudt, waardoor ze ook weer elkaars tegenpolen zijn. Ria zegt daarover: ‘Hij leek precies op jou, zoals een negatief van een foto lijkt op een positief.’ (p. 25). Belangrijk is het moment waarop Osewoudt zichzelf, nadat zijn blonde haar zwart is geverfd, in de spiegel ziet: ‘Ineens zag hij het: Dorbeck! Niet te onderscheiden van Dorbeck was hij!’ (p. 91). Een ander belangrijk moment is wanneer Osewoudt zichzelf met zijn dubbelganger
RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw