160 Hoofdstuk 7 De eerste recensies en interpretatiegerichte artikelen en essays over de roman richtten zich volgens Smulders (1983, p. 31) veelal op de dubbelzinnigheid van de werkelijkheid: ‘Die werkelijkheid is volgens de meeste critici als onoplosbaar bedoeld en als zodanig gerealiseerd, waarmee Hermans in symbolische vorm gestalte heeft gegeven aan de tragiek van de onkenbaarheid van het bestaan.’ Voornamelijk de vraag of Dorbeck nu wel of niet bestaan heeft, staat centraal. Sommige auteurs schrijven dat Dorbeck niet bestaat en dat Osewoudt het slachtoffer is geworden van zijn eigen waanvoorstellingen. Van Lokhorst (1959, p. 217) ziet Dorbeck bijvoorbeeld als een hallucinatie: ‘Deze geschiedenis van een hallucinatie heeft een meeslepende suggestie van werkelijkheid, die juist in de spookachtige sfeer van de bezetting zo overtuigend aandoet.’ Andere auteurs betogen dat Dorbeck een dubbelspion is die Osewoudt gebruikt om de schuld op hem af te schuiven. In de meeste interpretaties, onder andere die van Oversteegen (1958), staat dat de kern van De donkere kamer van Damokles er nu juist uit bestaat dat niet uit te maken valt wie of wat Dorbeck is. Hermans onderschrijft dit laatste zelf tijdens een interview in Podium, waarin hij zijn visie geeft op de verfilming van Rademakers: ‘Dit is nu het voornaamste punt waar het mij bij het schrijven van De donkere kamer van Damokles om begonnen was. Het is niet uit te maken wie Dorbeck geweest is, of hij bestaan heeft of niet, aan wiens kant hij stond […] De onbewijsbaarheid van Dorbecks bestaan is, daarentegen, het probleem in zijn algemeenheid.’ Vanaf de jaren zeventig zijn diverse wetenschappelijke publicaties over de roman verschenen. Ook in deze literatuur bleef de relatie tussen de gewone werkelijkheid en de irreële werkelijkheid de hoofdrol spelen. Veel auteurs namen een standpunt in over deze kwestie. In zijn analyse Over De donkere kamer van Damokles beschrijft Janssen (1983, p. 33) dat in de roman bewijs kan worden gevonden voor het bestaan van Dorbeck, maar ook voor de mogelijkheid dat Osewoudt aan waanvoorstellingen lijdt. Net als Osewoudt loopt de lezer volgens Janssen vast: ‘Men kan niet alle gegevens van het boek tot een sluitend geheel passen. Omdat men te weinig weet en men op niet te bewijzen veronderstellingen moet afgaan, valt na de oorlog Osewoudts illegale leven niet meer te reconstrueren. Noch Osewoudt, noch de lezer slaagt erin orde in de chaos van zijn belevenissen te brengen.’
RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw