143 Een didactische aanpak voor literatuurhistorisch redeneren Tabel 6.5 Didactische uitwerking van de redeneerstappen bij literatuurhistorisch redeneren Stap Omschrijving Opdracht voor de leerlingen 1. Vragen bij een literaire tekst stellen binnen de vier perspectieven (systeemperspectief, individueel perspectief, sociaalcultureel perspectief en historisch perspectief). Een redenering begint met een goede vraag. Leerlingen moeten leren hoe ze een vraag kunnen stellen die voldoet aan de voorwaarden om te kunnen redeneren en uiteindelijk tot een inzicht te komen. Redeneervragen zijn vragen waarmee een leerling in stappen tot een antwoord kan komen en als het ware de discussie aan kan gaan met de bronnen en zichzelf. 1. Stel een redeneervraag binnen alle vier de perspectieven (tekst, historische context, maatschappelijke context en lezer). Voorwaarden zijn dat de vraag open is (dus niet te beantwoorden met ja of nee), dat het antwoord niet te veel voor de hand ligt (de vraag is dan te gemakkelijk en levert niet genoeg op) en dat op de vraag bij voorkeur meer antwoorden mogelijk zijn (wanneer dit het geval is, nodigt de vraag uit tot discussie). 2. Vragen beantwoorden binnen het eigen referentiekader. Leerlingen moeten hun eigen kennis en ideeën met betrekking tot het onderwerp van de vraag verwoorden en vervolgens een voorlopig antwoord formuleren op basis van stap 1 en 2. 2. Bekijk je vraag nog eens goed en bedenk dan voor jezelf waar je precies naar op zoek wilt gaan. (schrijf op) 3.Welke informatie geeft de tekst je om het antwoord te geven? (schrijf op) 4. Wat weet of denk je zelf? Welke bagage heb je zelf om deze vraag te beantwoorden? (schrijf op) 5. Welke (voorlopige) conclusie kun je nu trekken? (schrijf op) 6. Welke informatie of uitleg heb je nog nodig om de vraag nog beter/vollediger te beantwoorden? (schrijf op) 7. Je hebt nu een redenering met vijf onderdelen. Controleer de redenering nog eens om te kijken of hij echt gericht is op je vraag. Kijk of alles duidelijk geformuleerd is en stel zo nodig bij. 3. Bronnen gebruiken Met het voorlopige antwoord als basis moeten de leerlingen een bron met (achtergrond)informatie met betrekking tot het onderwerp van de vraag beschrijven, analyseren en interpreteren. Het kan gaan om een tweede fragment uit het literaire werk, secundaire literatuur of journalistieke informatie (artikelen of documentaires) over het onderwerp. De bron kan een nieuw perspectief op het onderwerp van de vraag geven, maar kan ook het voorlopige antwoord van de leerling bevestigen. 8. Lees en interpreteer de bronnen met jouw vraag in je achterhoofd. Wat staat hier en wat betekent het? (schrijf op) 9. Ga na wat deze bron(nen) voor antwoord geven op jouw vraag. (schrijf op)
RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw