Renate van Keulen

138 Hoofdstuk 6 historische literatuur. Alle vier de kernelementen in het proces van inzicht verwerven met betrekking tot historische literatuur, zoals weergegeven in Tabel 6.1, komen erin terug. Het uitgangspunt is de in eerder onderwijs verworven literatuurhistorische kennis van de leerling (kernelement 1). Daarbij krijgt de leerling nieuwe informatie aangereikt in de vorm van literaire taaluitingen (kernelement 2). Op basis van de bestaande kennis moet de leerling vervolgens denkstappen maken met de aangereikte literaire taaluitingen als onderwerp (kernelement 3). In stap 5 en 6 zijn het verkrijgen van en het beschikken over kennis en inzichten opgenomen (kernelement 4). Tabel 6.2 Model voor literatuurhistorisch redeneren van Bax en Mantingh (2019, p. 115) Stap Omschrijving 1 Het stellen van cultuur- en literatuurhistorische vragen. a. Kennis van en inzicht in belangrijke cultuur- en literatuurhistorische kwesties verwerven b. Het leren om vragen te stellen die onderzoekbaar, beantwoordbaar, relevant en interessant zijn. 2 Het leren analyseren en interpreteren van allerlei soorten (literaire en niet-literaire historische bronnen en het leren met en over die bronnen te redeneren. a. Een literaire tekst (of tekstfragment) lezen, d.w.z. beschrijven, analyseren, interpreteren. b. Andere historische teksten (of tekstfragmenten) beschrijven, analyseren, interpreteren (brongebruik). c. Teksten of tekstfragmenten over cultuur- en literatuurgeschiedenis beschrijven, analyseren, interpreteren. 3.1 Een adequate (synchrone) context voor de historische literaire tekst construeren. a. Cultuur- en literatuurhistorische ontwikkelingen kunnen herkennen, begrijpen, benoemen, interpreteren. b. Aan de hand van een historisch-maatschappelijk fenomeen of theoretisch concept een tekst analyseren. c. Uit 1, 2 en 3 conclusies trekken met betrekking tot de relatie tussen tekst en context: contextualiseren, vergelijken (verschillen en overeenkomsten opmerken), interpreteren, reflecteren, beoordelen. 3.2 Een tekst lezen (beschrijven, analyseren, interpreteren) vanuit toepasselijke en relevante diachrone kaders (frames). 4 Literatuurhistorisch redeneren vraagt om spreek- of schrijfopdrachten waarin leerlingen de redenering die ze hebben opgezet kunnen expliciteren en onderbouwen en de bevindingen uit hun onderzoek kunnen weergeven. a. Op basis van 1, 2 en 3 een argumentatie opzetten en conclusies trekken waarin een interpretatie wordt geformuleerd als antwoord op een gestelde cultuur- of literatuurhistorische vraag. b. Op basis van 1, 2 en 3 een argumentatie opzetten en conclusies trekken met betrekking tot de verschillende perspectieven waarmee historische teksten bestudeerd kunnen worden. c. Op basis van 1, 2 en 3 een argumentatie opzetten over wat literatuurgeschiedenis is en hoe zij tot stand komt. Metareflectie op literatuurgeschiedenis. d. Op basis van 1, 2 en 3 een argumentatie opzetten over je eigen verhouding als lezer ten opzichte van de literatuurgeschiedenis. Kritische reflectie op literatuurgeschiedenis.

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw