140 Addendum Hoofdstuk 5 bestudeert de kenmerken van zorgverleners met betrekking tot SDM en onderzoekt hoe artsen casuïstiek met SDM-activiteiten beoordelen in vergelijking met emotioneel uitdagende casuïstiek en medisch-technisch uitdagende casuïstiek. In deze studie kregen deelnemers tien verschillende casusvoorbeelden, ook wel vignetten genoemd, voorgelegd. Ze werden gevraagd om deze casusvoorbeelden te beoordelen op basis van de mate van voldoening die ze eruit haalden, of op basis van de ervaren complexiteit. De resultaten van de studie geven aan dat deelnemende artsen meer voldoening halen uit het behandelen van technische gevallen dan uit gevallen die emotioneel uitdagend zijn of betrekking hebben op SDM. Bovendien ervaren ze technische casus als minder complex in vergelijking met emotionele casus. Wat betreft SDM-casuïstiek kon geen definitieve uitspraak worden gedaan over de ervaren complexiteit. Een mogelijke verklaring voor de lagere mate van voldoening bij SDM-taken zou kunnen zijn dat deze taken buiten de gebruikelijke comfortzone van artsen vallen. Om de implementatie van SDM te verbeteren, wordt in dit hoofdstuk aanbevolen om SDM meer te integreren in de dagelijkse werkprocessen van artsen, zowel binnen als buiten de spreekkamer. Dit zou een cultuurverandering kunnen bevorderen ten gunste van de ontwikkeling van SDM-vaardigheden. Hoofdstuk 6 past de Diffusion of Innovations (DOI)-theorie toe om inzicht te verschaffen in de factoren die bepalen of artsen al dan niet SDM toepassen. Specifiek worden de ‘kennis-’ en ‘overtuigingsfase’ van de DOI-theorie belicht en toegepast op de praktijk. Het onderzoek maakt gebruik van gegevens uit eerdere studies, zoals beschreven in hoofdstuk 3 en 4, en voegt daar aanvullende interviews aan toe. De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat artsen verschillende aspecten van SDM waarderen, zoals het respecteren van de autonomie van de patiënt en het leveren van hoogwaardige zorg. Echter, er zijn ook nadelen verbonden aan SDM, zoals de perceptie dat het tijdrovend kan zijn en dat de voorkeuren van patiënten kunnen botsen met de voorkeuren van de arts. De ervaren complexiteit van SDM varieert afhankelijk van de situatie en wordt beïnvloed door de soms negatieve houding van collega’s ten opzichte van SDM. Er zijn talloze factoren die van invloed zijn op de beslissing van artsen om SDM al dan niet toe te passen. Deze factoren omvatten bestaande overtuigingen, individuele cognitieve processen en invloeden uit de werkomgeving van artsen. Er worden praktische aanbevelingen gedaan, om het gebruik van SDM te bevorderen. Deze aanbevelingen omvatten het uitvoeren van een evaluatie van de huidige praktijksituatie, het voeren van open discussies over het nut van SDM en het bevorderen van reflectie op praktijkervaringen als onderdeel van voortdurende professionele ontwikkeling. Hierdoor kan SDM effectiever worden geïntegreerd in de klinische praktijk. Hoofdstuk 7 biedt een samenvatting van de onderzoeksresultaten van dit proefschrift. Allereerst worden de twee hoofdonderzoeksvragen beantwoord. Hierna wordt een kritische reflectie verzorg ten aanzien van de onderzoeksbevindingen. Bij het beantwoorden van de eerste onderzoeksvraag over de effectiviteit van SDM-training voor aios, worden de resultaten uit Hoofdstuk 2 en 3 samengevat. Uit de evaluatie van SDM-trainingsprogramma’s blijkt dat de meeste programma’s niet voldoen aan de vereisten voor effectief ervaringsgericht en reflectief leren. Bovendien blijkt dat de introductie van patiëntfeedback in Hoofdstuk 3 niet automatisch
RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw