Marcel Slockers
106 Hoofdstuk 8 een cohort 2001-2010 met die in een tweede cohort 2006-2015 een betere methode zijn geweest. Dit was echter niet mogelijk, omdat er alleen in 2001 een gedetailleerd telonder - zoek is uitgevoerd waarmee een dak- en thuislozencohort kon worden gevormd. Een tweede mogelijke verklaring is dat ondanks het intensieve beleidsprogramma tussen 2006 en 2010 nog onvoldoende dak- en thuislozen zijn bereikt. Niet elke dakloze die zich bij de gemeentes heeft gemeld kreeg een trajectplan. Uiteindelijk heeft in de loop van de jaren tussen de 41% en 58% van de aangemelde dak- en thuislozen een trajectplan gekregen. Begin 2014 bleken er van de 18.188 mensen die een trajectplan kregen aangeboden er 11.019 in de vier grote steden in een stabiele mix van huisvesting, legaal inkomen en contact met hulpverlening terecht te zijn gekomen. 28,29 Dit betekent dat ngeveer de helft van de dak- en thuislozen een trajectplan kreeg, waarvan ca. 60% in een stabiele mix terecht kwam. Van alle dak- en thuislozen kwam hierdoor uiteindelijk slechts ca. 30% in een stabiele mix terecht. Een blijvend verhoogde sterfte onder de grote subgroep die dakloos bleef heeft waarschijnlijk geleid tot een verdunning van het effect van het beleid op de totale sterfte. Tenslotte is een derde mogelijke verklaring dat wij het effect op sterfte hebben geëvalueerd in een cohort mensen, waarvan een groot deel voorafgaand aan de invoering van het Plan van Maatschappelijke Opvang reeds langdurig te kampen had met dakloosheid, een ongezonde leefstijl en ongezonde leefomstandigheden. Dit kan bij hen geleid hebben tot onomkeerbare gezondheidsschade ( o.a. atherosclerose ) waarop sociale beleidsmaatre - gelen onvoldoende invloed kunnen hebben. Na het invoeren van het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang vonden wij geen daling van de totale sterfte, maar wel een ver - schuiving in het doodsoorzakenpatroon. Net als in buitenlandse studies zagen wij na imple - mentatie van sociaal beleid een kleiner aandeel van niet- natuurlijke doodsoorzaken en een groter aandeel hart- en vaatziekten in de sterfte binnen ons cohort. Mogelijk hebben sociale beleidsmaatregelen alleen effecten op de sterfte aan acute niet-natuurlijke doodsoorzaken, en worden deze dan vervangen door sterfte ten gevolge van chronische ziekten, waarop deze maatregelen weinig of geen effect hebben. In het kader van het grote steden beleid voerden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht hetzelfde Plan Aanpak Maatschappelijke Opvang uit. In alle vier steden verbeterde hierdoor de sociale situatie en veiligheid van dak-en thuislozen, maar kwam slechts een beperkt deel van deze groep in een stabiele mix terecht van huisvesting, inkomen en begeleiding. 28 Het lijkt daarom aannemelijk dat de effecten van het beleid ook in de andere grote steden werd verdund en dat het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang nergens tot een reductie van de totale sterfte heeft geleid.
Made with FlippingBook
RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0