151751-Najiba-Chargi

440 CHAPTER 22 NEDERLANDSE SAMENVATTING Dit proefschrift beschrijft onderzoek naar de veelbelovende patiënt-specifieke biomarker voor behandeluitkomsten en prognose in de hoofd-halsoncologie: skeletspiermassa. Het onder - zoek in dit proefschrift richt zich op de diagnostiek van skeletspiermassa en de predictieve en prognostische waarde van lage skeletspiermassa bij patiënten met hoofd-halskanker. Door de vergrijzing zal de incidentie van ouderen met hoofd-halskanker toenemen, daarom is er in dit proefschrift ook aandacht voor de rol van spiermassa en spierfunctie bij oudere patiënten met hoofd-halskanker. De resultaten van dit proefschrift dragen bij aan een verbeterde risi - costratificatie vóór behandeling, de ontwikkeling van gepersonaliseerde behandelprotocollen, een betere voorspelling van de prognose en een verbetering van de gedeelde besluitvorming met de patiënt. Onderzoek naar de rol van skeletspiermassa als biomarker is de afgelopen decennium sterk toegenomen, mede door de verbeterde diagnostischemiddelen in de klinische praktijk. Meting van de vetvrije massa, waarvan de skeletspiermassa de grootste bijdrage levert, wordt in de klinische praktijk reeds verricht met behulp van een ‘Dual Energy X-ray absorptiometry’ (DEXA) scan en de ‘bio-elektrische impedantieanalyse’ (BIA). Een nadeel van deze diagnos - tische hulpmiddelen is echter het feit dat de betrouwbaarheid afneemt bij afwijkende hydra- tatie-status bijvoorbeeld bij oedeem. Het gebruik van DEXA en BIA voor het beoordelen van lichaamssamenstelling van patiënten met kanker heeft daarom niet de voorkeur. Onderzoek naar lichaamssamenstelling, met name skeletspiermassa, wordt voornamelijk uitgevoerd middels computertomografie (CT) beeldvorming vanwege de relatief gemakkelijke, snelle en nauwkeurige segmentatie van spier door het instellen van ‘Hounsfield unit’ (HU)-gren - swaarden van -29 tot +150HU. Skeletspiermassa kan in de klinische praktijk gemakkelijk als biomarker worden geëvalueerd door het gebruik van reeds beschikbare scans die routinematig worden verkregen voor de diagnose van hoofd-halskanker en de evaluatie van de behandeling. Een veelgebruikte methode omde spiermassa te meten bij oncologische patiënten is middels segmentatie van de oppervlakte van de spieren zichtbaar op één specifieke twee-dimensio - nale axiale slide. 1 Deze ‘single-slide’ wordt ook wel het referentiepunt genoemd. De meest gebruikte referentiepunt op CT voor spiersegmentatie is ter hoogte van de derde lendenwervel (L3), deze is zichtbaar op een CT-scan van het abdomen. Ter hoogte van L3 worden de psoas, erector spinae, quadratus lumborum, transversus abdominis, externe en interne obliques en rectus abdominis-spieren gesegmenteerd. Eerdere studies toonden al aan dat er een lineair verband bestaat tussen de lengte van een persoon en de skeletspiermassa oppervlakte op het niveau van L3, daaromwordt de verkregen skeletspiermassa oppervlakte aangepast voor lengte omde lumbale skeletspiermassa-index (SMI in cm 2 /m 2 ) te berekenen. 2,3 De SMI geeft een schatting van de totale skeletspiermassa in verhouding tot de lengte. In 2008 is door Prado et al. voor het eerst een onderzoek beschreven waarin segmentatie van skeletspiermassa op CT uitgevoerd werd om de relatie tussen lichaamssamenstelling en ongunstige uitkomsten te evalueren bij oncologische patiënten. 2

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0