Jacky Luiten
Summary and summary in Dutch | 121 8 mammogram. Alle verwezen vrouwen die een chirurgisch excisiebiopt ondergingen van januari 1997 tot januari 2017 werden geïncludeerd. Er werd verwacht dat vanwege de introductie van het (stereotactische) dikke naald biopt ( SCNB; stereotactic core needle biopsy ) eind 20 e eeuw, het aloude chirurgisch excisiebiopt een achterhaalde procedure zou worden. 3,4 Zodoende hebben we onderscheid gemaakt tussen primaire excisiebiopten (uitgevoerd als eerste diagnostische interventie) en secundaire excisiebiopten (uitgevoerd na een SCNB met een afwijkende uitslag, waarbij de aard van de definitieve diagnose onduidelijk bleef). Zoals werd verwacht daalde het gebruik van primaire excisie biopten van 4,3 per 1000 screeningsmammogrammen in 1997 ‐ 1998 naar 0 per 1000 screenings ‐ mammogrammen in 2015 ‐ 2016. Het aantal secundaire excisiebiopten daarentegen dat in eerste instantie ook daalde van 1,0 per 1000 in 1997 ‐ 1998 naar 0,3 per 1000 in 2005 ‐ 2006 toonde vervolgens weer een stijgende trend tot 0,6 per 1000 screeningsmammogrammen in de periode 2015 ‐ 2016 ( p ‐ 0,003). Van alle secundaire excisiebiopten toonde 61,0% een benigne pathologie uitslag. Dit percentage nam de afgelopen jaren toe van 40,4% tot 70,2%. Aangezien heden ten dage de overgrote meerderheid van de secundaire excisiebiopten een benigne pathologie uitslag laat zien, dient het gebruik hiervan zorgvuldiger te worden overwogen. Sinds de introductie van de digitale screening wordt steeds vaker een SCNB verricht. Waarschijnlijk omdat digitale screening een hogere gevoeligheid heeft voor het detecteren van kleine afwijkingen en microcalcificaties vergeleken met analoge mammografie 5 . Histologisch onderzoek van deze kleine afwijkingen heeft geleid tot een nieuwe pathologische classificatie van zogenaamde ‘hoog ‐ risico laesies’. Hoog ‐ risico laesies worden gedefinieerd als afwijkingen die enerzijds niet kunnen worden geclassificeerd als eenduidig benigne laesies, maar anderzijds ook niet voldoen aan de criteria van invasieve borstkanker of DCIS. Voorbeelden van hoog ‐ risico laesies zijn cilindercellaesies, atypische ductale hyperplasie, lobulair carcinoom in situ, papillaire laesies en complex scleroserende laesies. Aangezien de natuurlijke ontwikkeling van deze hoog ‐ risico laesies nog grotendeels onbekend is, 6 ‐ 9 is de optimale behandeling van deze laesies onderwerp van discussie en geeft aanleiding tot wisselende behandelvoorstellen in een multidisciplinair overleg. Hoofdstuk 4 beschrijft de incidentie, behandeling en definitieve weefseluitkomst van hoog ‐ risico laesies gediagnostiseerd op basis van een SCNB de afgelopen jaren (2011 ‐ 2016). Ondanks een gelijkblijvend percentage verwezen vrouwen dat een SCNB onderging, steeg het aantal hoog ‐ risico laesies dat hierbij gevonden werd van 3,2% in 2011 naar 9,5% in 2016 ( p <0,001). Ook het aantal chirurgische excisies bij hoog ‐ risico laesies steeg in deze periode van 0,25 naar 0,70 per 1000
Made with FlippingBook
RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0