Anna Brouwer

In Hoofdstuk 6 beschrijven we het ERG van patiënten met jeugdreuma (JIA) geassocieerde uveïtis, een typische vorm van anterieure uveïtis. Bij acht patiënten was hier een ERG gemaakt, omdat er wat verdunning op de OCT te zien was. Van de 16 JIA uveïtis ogen, hadden er 10 afwijkingen op het ERG. Het type ERG afwijkingen verschilde. Er werden afwijkingen gezien in vrijwel alle aspecten van het ERG, behalve de latentietijden van de b-golf van het staaf ERG. De kegel b-golf was ook verlengd, maar dit was niet de meest voorkomende ERG afwijking. Ogen met een actieve inflammatie hadden allemaal een afwijkend ERG, maar bij de JIA ogen die ten tijde van het ERGgeen tekenen van inflammatie hadden, kon het ERG ook afwijkend zijn. Zelfs bij patiënten met een rustige uveïtis, zonder medicatie, kon het ERG afwijkend zijn. Dit duidt waarschijnlijk op permanente retinale schade, bij deze typische vorm van anterieure uveïtis. Effecten van de ligging van de Dawson Trick Litzkow (DTL) electrode op het ERG. In Hoofdstuk 7 is gekeken naar de effecten van verschillende liggingen van de DTL electrode op het ERG. De DTL is de actieve electrode van het ERG. Het is een dun draadje dat tegen het oog aanligt. Soms kan de positie van dit draadje verschuiven tijdens de meting. Hierom wordt soms beweerd dat het beter is om de DTL niet onder de cornea langs het onderooglid (de lower lid position (LLP)) te plaatsen, maar in de onderste fornix (fornix position (FP)). De DTL zou op die plek minder snel verplaatsen. Een nadeel van de FP is dat de amplitudes er kleiner zijn, maar een groot voordeel zou zijn dat de ERG resultaten er minder variabel door worden. In het UMC Utrecht wordt de LLP gebruikt voor het meten van ERGs. Mocht de FP inderdaad beter zijn, dan zouden we mogelijk onze lokale protocollen en referentiewaardes aan moeten passen. Hierom is bij de uveïtis patiënten het licht geadapteerde ERG twee keer gemeten: eerst in de LLP en daarna in de FP. Tussen deze twee metingen waren er geen significante verschillen in de latentietijd. Dit houdt in dat de gevonden resultaten in hoofdstuk 2 - 6 niet significant beïnvloed kunnen zijn geweest door een tijdelijke verplaatsing van de DTL positie tijdens een ERG meting. Wel werden er verschillen tussen de twee DTL posities in de amplitude gezien. Deze waren in de FP gemiddeld kleiner, maar de spreiding in amplitude was er ook proportioneel kleiner t.o.v. de LLP. De covariate of varience (CoV), ook wel bekend als de relatieve standaard deviatie, was namelijk niet significant verschillend tussen beide posities. De spreiding van een normaalverdeling is dus ook verhoudingsgewijs kleiner in de FP. Dit houdt in dat de kleinere normaalverdeling van de FP geen valide reden 180 Chapter 9

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0